Gedichten: een selectie

communiceren

terwijl je over
straat loopt
hoor je opeens
een stem, een piep
of een toon
niet voor jou
bestemd maar
voor de persoon
met mobiele telefoon

communicatie
verloopt tegenwoordig
via het
elektronisch gesprek
luidruchtig praten
met elkaar
kan op ieder
denkbare plek

de vraag is echter
niet of iedereen
te bereiken is
en ook waar
maar meer of
we nog wel écht
kunnen praten
met elkaar

de oude boom

als de oude boom kon vertellen
wat hij allemaal heeft beleefd,
over welke mensen er rond
zijn stam hebben geleefd

hebben gevreeën, getreurd en
generaties onvermoeibaar gestoeid
en in de loop der jaren als
vanzelfsprekend mee zijn opgegroeid

velen waren dan ook aan
de vertrouwde boom gehecht
en treurden toen hij door
ouderdom het loodje had gelegd

bij ’t vallen van zijn
allerlaatste goudgele blad
voelde de boom zelf al dat hij
zijn langste tijd wel had gehad

wat nu nog rest van de eens zo
trotse boom is slechts een stronk
en voor de nabestaanden een
sterk verlangen naar hoe mooi
’t ruisen van de bladeren ooit klonk

eenzaam

de oude vrouw
fietst rondjes
door ’t park
op zoek naar
zichzelf en een
kort gesprek

’t leven eiste
z’n tol en de
rust vindt in
haar geest
maar geen plek

haar ogen
roepen om
aandacht en
slechts een
klein beetje tijd

als pleister
op de schrijnende
wonde van
haar knagende
eenzaamheid

fietsen

ik fiets van
dorp naar dorp
eindigend op
aard, werd,
um of kerk

en wat ik na
al die mooie
dorpen dan
vooral bemerk

is dat mijn lichaam
voelbaar eindigt
bij m’n achterwerk

fluitenkruid

je blik springt
over hekken en sloten,
langs bermen, paden
en naar ’n vergezicht

’t land is met een
kleurenpracht overgoten
en pronkt groots
in ’t helder voorjaarslicht

één gewas neemt alle
aandacht in bezit
en dringt voor als
omhooggeschoten
ijdeltuit

in schitterende schermen
van oogstrelend wit
wordt ’t voorjaar opgeëist
door ’t alom bloeiend
fluitenkruid

gedragen door de wind

de wind neemt
me mee langs
wiegend water
en groene weiden

laat me
onophoudelijk over
wadden, dijken
en akkers glijden

de wind draagt
mijn gevoelens
en verdrijft
mijn gedachten

voert me
onvermoeid langs
dorp, stad,
gehucht en grachten

de wind spant
samen met
wolken, water,
boom en blad

regelt een
voor en tegen
in de kaalheid
van een rijwielpad

en waar in
‘t Friese land
m’n tocht door
’t leven ook begint

van begin tot eind
zal m’n geest en
lichaam gedragen
worden door de wind

glinst’rend riet

ik heb iets
met riet dat
ritselt en ruist
langs sloot en pad
en onvermoeibaar
buigt in een altijd
waaiende wind

ik heb iets
met riet dat
vertrouwd door ‘t
groene landschap
slingert als
een langgerekt
feestelijk lint

ik heb iets
met riet dat
sigaren en
fluitjes levert,
libelles koestert,
nestruimte biedt
aan een karekiet

maar waarvan ik
toch ‘t meest geniet
is de lage zonneschijn
die de waterkant
verzilvert met
met een kraag
van glinst’rend riet

gras

ik wou dat ik
gras was op een
zonnige lentedag

en jij met
je lichaam
op mijn
halmen lag

ik wou dat ik
geen gras was
want nu perst
een forse hond

een dampende drol
bij mij hier
op de grond

het gevoel van toen

zoetgevooisde klanken
voeren mij naar
kleurrijke tijden,
een verlangen naar
onbezorgde jaren

warme beelden
ontspannen mijn gezicht,
gitaarklanken raken
gevoelige snaren

mijn geheugen
vormt de basis
voor een perfecte
akoestiek

zodat gevoel
moeiteloos wordt
weergegeven door
de herinnering
in muziek

hunkerende klei

zware klei
in strakke voren
gulzig glimmend
na een winter
zonder echte kou

hunk’rend om zaad
en poter te beminnen
als baarmoeder van
de vruchtbare bouw

’t groeien en bloeien
kan beginnen
de akker kleurt
spoedig groen en geel

de klei moet
nattigheid en
droogte overwinnen
in ’n terugkerend ritueel

wanneer straks ’t koren
is gedorst en de
aardappel gerooid
is ’t met het innige
samenspel gedaan

de verhouding van deze
geliefden is dan voltooid
en voor de zware klei
begint ’t liefdesspel
weer gewoon
van voren af aan

jouswier

Zon op de terp met
een paar huizen,
klaprozen in de berm
onder de geur van
een kaasboerderij.

’t Ruisen van bomen,
zingen van vogels,
schaduwen bij
’t oude kerkje aan
de Bergsmawei.

Stilte op ’t hof
met weinig zerken,
veel rode bloemen
op een pas
dichtgegooid graf.

In de verte rijdt
alleen maar haast,
hier een aardig
meisje te paard
in rustige draf.

Op ’t laag gelegen
land met riet en
sloten werkt tussen
vee en gras een boer
bedreven en bedaard.

Struinen in Jouswier
is proeven aan
’t verleden, rust
en stilte wordt hier
zorgvuldig bewaard.

liedje

ik zing een liedje
voor een kind
een vriendelijk
vrolijk wijsje

ik zing een liedje
voor een mooie vrouw
en ook een voor een
jongen en een meisje

ik zing bovendien
een liedje voor
een aardig man
het kan echter
niemand bekoren

want omdat ik echt
niet zingen kan
zijn die liedjes
niet om aan te horen

ons dorp

in ’t hart staan statige huizen
als wachters rond kerk en graf
zerken vertellen namen en getallen
van mensen van nu en ver voorbij

in de schaduw van de lindeboom
fluisteren kinderen elkaar de toekomst
uit een haastig voortgeduwde
kinderwagen klinkt zachtjes geschrei

langs de weg staan kisten met
aardappelen en groenten te koop
de laatste winkel opent verwachtingsvol
de deur voor een enkele klant

op een bankje zit een verliefd stel
in alle rust gedachten te spellen
twee oudjes stappen op de fiets
groetend met opgestoken hand

’t wordt stiller in ’t dorp waar
eens het leven bruiste
en bedrijvigheid het beeld
bepaalde in steeg en straat

met ’t vertrek van al die
vertrouwde beelden gaat
ons dorp z’n hart verliezen
dat nu al langzamer slaat

oud zijn

gekleed in
flitsend shirt
en sportief jack
houdt de mens
op leeftijd
zichzelf graag
voor de gek

oude mensen
naar eeuwige
jeugd op zoek
kleden zich
steeds vaker in
vlotte trui en
bleke spijkerbroek

de verpakking
hoe fraai ook
over ‘t kunstmatig
gevulde vel
is allemaal
maar schijn

want oud
worden willen
we allemaal
maar niemand
wil het
echt zijn

peazemerlannen

in de verte
witte zeilen
trillend water
en de toren
van schiermonnikoog

een rode vissersboot
kwetterende scholeksters
afgaand tij
knisperende schelpen
het wad valt droog

verweerd rijshout
groene aanslag
en onderaan de dijk
veel drijfhout en wier

zacht ruisende wind
langs zeeaster
en schorrekruid
buitendijks vee
en ’t geluk van
een klavertje vier

peazemerlannen
achter een dijk
vol herinneringen
waar tijd verglijdt
langs schaap en
gedroogde vis

waar een wulp weemoedig
de vleugels spreidt
en een zilte geur
de drager van
voelbare rust is

tanken

hij rijdt met
zijn auto plankgas
naar de plaats waar
hij steeds aan denkt

zij zit achter glas
van ’t station waar
hij altijd loodvrije
benzine tankt

bij ’t betalen ziet zij
hem vluchtig aan
nadat hij haar langdurig
heeft aangestaard

hij kan haast niet wachten
totdat ze de belangrijke
vraag gaat stellen of
hij ook zegeltjes spaart

verdrinken

ze zitten
roerloos aan
een tafel
in een hoek
van de kroeg

er wordt
geen woord
gesproken maar
de stilte
zegt genoeg

zij starend
met een glaasje
hij turend
achter een
groot glas

samen gedachten
verdrinken hoe
mooi hun leven
ooit was

witte watertoren

de witte
watertoren
waakt
waardig
over weide
wouden
en wad

en waar
ter wereld
je ook was
bij ’t weerzien
wuift de
watertoren
een warm
welkom
als witte
wachter
van de
bonifatiusstad

wonder

klein
glibberig
rimpelig
wezen
in je paarsig
bloot.

uniek
nieuw
leven
ontworsteld
aan de
veilige
moederschoot.

glimmend
in geboortebloed
schreeuw je
uitdagend
’t leven
tegemoet.

je glimlach
en wereldvreemde
kijk,
hoe
kostbaar
je geboorte,
hoe
wonderbaarlijk.

voorbijganger

Ik ben een voorbijganger
in dit leven.
Langs geplaveide wegen
en onbegaanbare paden,
langs zonovergoten dreven
en schaduwrijke façaden.

Ik ben een voorbijganger
in dit leven.
Langs open deuren
en gesloten ramen,
langs onvergetelijke geuren
en duizenden namen.

Ik ben een voorbijganger
in dit leven.
Ik leef soms veraf
en dan weer dichtbij.
Leven en laten leven
is mijn streven.
Alles is maar tijdelijk
en het leven gaat gewoon voorbij.

vergeten

Soms weet je het niet
en soms zou je het
ook niet willen weten.

Soms kun je dingen
niet onthouden,
soms ben je ze
gewoon vergeten.

Wanneer soms
vaker wordt
en je het woord
vergeten niet meer kent,
gaat vergeten
langzaam over
in het echt
niet meer weten en
daarna in dement.

Echter de gedachte
dat er straks
een tijd komt
dat je niks
meer zult weten,
kun je beter maar
zo snel mogelijk vergeten.

de stilste plek

Velen zoeken de plaats
waar rumoer en lawaai ontbreken,
en stilte heerst in overvloed,
de onrust veilig in de verte blijft steken,
en alleen zwijgen er toe doet.

Weinigen vinden zo’n onbedorven oord,
waar zelfs gedachten verstommen,
de strijd tegen geweld lijkt gewonnen,
en eenwording niet wordt verstoord.

Gelukkigen hebben zo’n stek,
waar het stiller dan stil is
en rust groeit in inwendige wildernis.
Ze voelen het als de stilste plek.

samen

Wat we samen hebben
is niet te zeggen met woorden,
niet te vangen in een zin.
’t Is meer nog dan ’t gevoel
van liefde in ’t prilste begin.

Wat ontstaan is tussen jou en mij
zal nooit breken als glas,
nooit verdampen als wijn.
Want wat er altijd was,
zal er ook altijd zijn.

opoe’s roos

Ze was al oud
toen de rozenstruik
moest verhuizen,
’t was beter
voor de roos.
In onze tuin
kreeg ’t symbool
van de liefde
een vooraanstaande
plaats.
Ze werden beiden ouder
en opoe
teer en broos.

De roos overleefde opoe
en bloeit jaar na jaar
nog prachtig rozerood.
’t Is net alsof je
de oude vrouw
dan hoort zeggen:
Kijk maar, ruik maar,
ik ben nog lang niet dood.

op de fiets

ik kwam ze regelmatig samen tegen
de blik naar beneden gericht
zwijgend starend naar
de trappers van de fiets
ze leken me verlegen of afwezig
of in ieder geval van beiden iets

laatst kwam ik haar
glimlachend alleen tegen
waarbij ik me stilletjes afvroeg
of hij de geest had gegeven,
bij een andere vrouw huisde,
of gewoon vandaag zat
te kaarten in de kroeg

oogsten

ik vlij me neer
tussen slanke halmen
van de golvende
goudgele zee,
het rijpend graan
schommelt zachtjes
in de lauwe zomerwind

traag vliegen de bijen
zwaar van de honing
van klaproos
naar korenbloem
terwijl de zon met een
behaaglijke warmte
mijn huid bemint

zover het oog reikt
staan de zware aren
heupwiegend klaar
om geoogst te worden,
een wolkeloze hemel
staat strak boven
het vlakke land

een leeuwerik bestijgt
uitbundig het
blauwe zwerk en
een krekel springt
sjirpend op mijn hand

het ruikt, het ruist, het raakt,
het rijgt de indrukken tot
een fantastisch snoer van rust

de oogst kan beginnen,
mijn oogst is nu al binnen

in de wolken

Als kind al
zag ik beesten hangen
aan ’t wolkig firmament.
‘t Gaat nooit meer over
dat speuren naar figuren
waarin je iets herkent.

Koppen, neuzen, oren,
zelfs lichamen zwevend
door de lucht.
Gelijk een nieuw
geschapen wezen
soms met een langlevend leven,
dan weer veranderend
in een zucht.

Oplossend als witte onschuld
in priemend zonlicht gehuld,
komt ook aan hemels kijken een end,
zelfs wanneer je in de wolken bent.

het mooiste

ik denk aan
de plaatsen
waar ik ben geweest
en nog moet komen

aan verre luchten
groene weiden
en brede stromen

aan goudgele akkers
witte zeilen
en stoere dijken

aan vluchten vogels
en eb en vloed
om eindeloos
naar te kijken

aan eenzame molens
spitse torens
en zwartbonte koeien

aan knusse terpen
en koolzaadvelden
die uitbundig bloeien

maar denkend aan
al die plaatsen
waar ik ben geweest

herinner ik me
jou als ’t mooiste
dat ik tegenkwam
nog het meest

het laatste zaad

Hand boven de ogen,
verweerde kop
recht op ’t kromme lijf.
Roodwitte zakdoek
om ’t zweet te drogen,
de spieren stram en stijf.

Jaren arbeid geven sporen,
laat verleden zien in ’t gelaat.
Ogen blijven helder boren,
waarheen de blik ook gaat.

Manchester bruin rond
de bonken,
bretels en blauwe kiel.
D’oude boer wil met
zijn akker blijven pronken,
natuurmens in hart en ziel.

’t Afscheid is nu gekomen,
onmacht beeft
met uitgestoken hand.
Iedere oogst kan hij
wel dromen,
van zijn geliefde land.

Nog één keer mag hij zaaien,
’t verpleeghuis wacht
na deze daad.
Langzaam werpt hij
het verleden van zich af,
vergezeld van ’t laatste zaad.

het duwtje

De kleine meid gaat naar de grote school,
en leert hele teksten uit het hoofd.
De hemel is fijn en prachtig
heeft ze me met stelligheid beloofd.
Ik duw opa naar de hemel zei ze
spelenderwijs achter mijn luie stoel.
Het is nog niet opa’s tijd antwoordde ik haar
en zei dat ik me hier nog prima voel.

Vragend keek ze me met de grote kijkers aan,
en in de kinderogen zag ik toen
m’n eigen jeugd weer staan.
Het gaat allemaal zo vreselijk snel
het duurt allemaal ook maar even.
Maar na een hopelijk lang en gelukkig leven,
mag de kleine meid de oude opa
rustig het laatste duwtje geven.

haast

Haast om
ergens te komen,
haast om
ergens heen
te gaan.

Haast zonder
enige reden,
haast als
middel
van bestaan.

Haast geworteld
in de genen,
haast
is haast
niet meer
bij te benen.

geschiedenis

de avond valt
in de overgang
tussen licht
en duisternis

en alles wat
er deze dag
mooi en
lelijk is

is morgen
alweer
geschiedenis

een mooie dag

Het is een mooie dag,
alles lijkt te kloppen,
’t gevoel, ’t hele leven.
Geluk voel je tot in
de vingertoppen,
de lucht is met
tevredenheid doorweven.

Het is een mooie dag,
met een overgave aan
intens genieten
en plezier hebben met
de dierbaren om je heen.
De naasten met
liefde overgieten,
gelukzaligheid heeft
het rijk alleen.

Het is een mooie dag,
met dat lekkere
lome, warme gevoel
en dankbaar
achterover leunen
in een voldane lach.
Dat is zo’n dag
wat ik met een
mooie dag bedoel.

de klokkenmaker

De oude klokkenmaker
neemt de tijd
in eigen hand
en draait hem
soms terug.

Vroeger had hij
nog de tijd,
maar tegenwoordig
moet alles vlug.

Steeds vaker
geeft hij toe
aan zijn innerlijke wil.

In gedachten verzonken
zet hij dan
de tijd
heel even stil.

de handschoen

Er ligt een zwarte handschoen
aan de rand van het pad,
zo eentje zonder vingers
en een groot gapend gat.

Weggegooid als oud vuil
of is ie zomaar verloren,
en welke hand zou bij
deze handschoen horen.

Van een oude vrijgezel
of van een jonge vent,
is het een vreemdeling of
iemand die iedereen wel kent.

De wereld kent ergere zaken
maar het gegeven blijft een feit
ik heb een handschoen gevonden
en iemand anders is ‘m kwijt.

de geur van versgemaaid gras

De geur van versgemaaid gras
doet mijn geheugen
in zoete herinnering ontwaken.
Welbevinden verovert de belegen geest.
Een vleug onbezorgdheid
van ’t spelend kind
weet me te raken,
wanneer ben ik voor ’t laatst
zelf kind geweest?

De herinnering zal
altijd blijven geuren,
helder als het frisse gras,
gevangen in zachtgroene kleuren
zoals onbezorgdheid ooit eens was.
De geur van welbevinden die in
de kinderjaren is gezaaid,
komt weer tot leven
wanneer het gras pas is gemaaid.

de eerste keer

Duizend kleuren groen
en slechts één gedachte,
zullen we het nu doen
of toch nog even wachten.

Twijfel won in de wei
de gelegenheid voorbij,
dus bleef het zoals het was
wij beiden zo groen als gras.

© Jaap Mellink